Verslag jaarcongres 2020
Verslag jaarcongres Vereniging Groen van Prinsterer 14 februari 2020
Congresthema: Over solidariteit en bezielende verbanden
Het jaarlijkcongres 2020 van de vereniging Groen van Prinsterer werd op vrijdagmiddag 14 februari 2020 georganiseerd in congrescentrum Landgoed Zonheuvel in Doorn. De context en de vraagstelling voor het congresthema werden geduid in een startnotitie, waarin werd teruggegrepen op het boek ‘Veenbrand’ van Kim Putters. Het antwoord van de politiek op de grote vragen van vandaag moet volgens hem gaan over hoop, perspectief en visie voor de toekomst. In zijn boek analyseert Putters ‘vier smeulende kwesties’, die gezamenlijk een veenbrand vormen:
- Focus op economische groei
- Een leven lang ontwikkelen
- Nieuwe sociale ongelijkheid
- Vertrouwen in de democratische rechtstaat
Het is het verlangen van onze vereniging om een bijdrage te leveren aan het bieden van hoop en perspectief voor onze samenleving. Dit jaar gingen we op zoek naar de bezielende en inspirerende verhalen van de politiek – en van CDA en CU in het bijzonder – voor de toekomst.
Het congres werd georganiseerd vóór de Coronacrisis. Dit verslag en de inleidingen werpen een wel heel bijzonder licht op de actualiteit. De inleidingen en de daarin doorklinkende uitgangspunten, waarden en richtingaanwijzers bieden – nog veel meer dan tijdens het congres al duidelijk was – houvast, hoop, perspectief en visie voor onze onzekere toekomst.
Medewerking verleenden Prof. Dr. Sylvester Eijffinger, hoogleraar TiSEM (Tilburg School of Economics and Management), Dr. Wouter Beekers en Drs. Pieter Jan Dijkman (de directeuren van de wetenschappelijke instituten van de ChristenUnie en CDA).
Voorzitter Jan Waaijer heet de inleiders en de ruim 35 deelnemers welkom.
Hij leest de gelijkenis van de talenten (Mattheus 25: 14-30) en verbindt de daarin doorklinkende boodschap aan de actuele opdracht waartoe wij als bestuurders geroepen zijn: vanuit onze bezielende verbanden ons inzetten voor solidariteit en onze naasten in de samenleving. Tijdens dit congres zal langs enkele lijnen gezocht worden naar alternatieven voor de huidige neoliberale samenleving. Hoe kunnen we de negatieve effecten van de door Putters gesignaleerde smeulende kwesties bestrijden. Langs de lijnen die in het rapport ‘Zij aan Zij’ worden ingekleurd (Dijkman) en/ of via het aangaan van de confrontatie met de vooruitgangsdroom die ons opbrandt en een nachtmerrie is geworden (Beekers).
De heer Eijffinger benadert als eerste inleider de vraagstukken en de smeulende kwesties van vandaag vanuit de Katholieke sociale leer via een drieslag: Waar komen wij (waar kom ik) vandaan; Wat zijn onze vaste waarden; Hoe passen wij vanuit onze (persoonlijke) geschiedenis deze waarden toe in de samenleving van vandaag?
Via de route van zijn persoonlijke levensweg en loopbaan (een katholieke jongen uit Den Haag, die is opgeleid aan de Vrije Universiteit en daarna terecht is gekomen bij de Tilburg University) neemt hij ons allereerst mee naar zijn ervaringen met het in de katholieke traditie verankerde subsidiariteitsbeginsel en het door Kuyper geïntroduceerde beginsel van de soevereiniteit in eigen kring. Los van de verschillen en overeenkomsten tussen beide benaderingen destilleert de inleider daaruit de derde weg. Een eigenstandig antwoord op de strijd tussen kapitalisme en socialisme. In de door Paus Leo XIII in 1891 geschreven encycliek Rerum Novarum (Van een omwenteling) wordt de uitzichtloze situatie van de arbeidersklasse geschetst en worden een aantal uitgangspunten geformuleerd die mede de grondslag vormen van de sociale leer van de Katholieke kerk en de christelijksociale politiek.
Het subsidiariteitsbeginsel of subsidiariteitsprincipe is een organisatiewijze of regel in taakverdeling tussen 'hogere' en 'lagere' openbare overheden. Het houdt in algemene zin in dat hogere instanties niet iets moeten doen wat door lagere instanties kan worden afgehandeld. Dit principe is een centraal grondbeginsel in de katholieke maatschappijleer.
|
Soevereiniteit in eigen kring is een onderdeel van de calvinistische leer zoals die ontwikkeld is door Abraham Kuyper. Hiermee wordt bedoeld dat elke levenskring zijn eigen onafhankelijk gezag heeft en niet onder dat van een andere levenskring staat. Zo zijn het gezin, de economie, de kerk en het onderwijs soeverein in eigen kring.
|
Deze derde weg is dus niet een middenweg, maar een fundamentele keuze voor een andere inrichting van de samenleving vanuit herkenbare waarden. De verantwoordelijkheid voor de aansturing van de ‘bezielende verbanden’ dient te worden neergelegd op het niveau waar de externe effecten van die aansturing zich afspelen en zichtbaar worden. De keuzes zijn tijdgebonden en niet in beton gegoten. Telkens dient – ook wetenschappelijk en vanuit de empirie – te worden onderzocht of onder de gegeven omstandigheden de toedeling van taken en verantwoordelijkheden aan de bestuursniveaus of maatschappelijke verbanden nog optimaal is. En of de maatschappelijke impact voor bijvoorbeeld de duurzaamheidsdiscussie of de landelijke economie op een bepaalt moment op een ander bestuursniveau of binnen een andere context moet worden neergelegd.
De heer Eijffinger toetst vanuit deze benadering en vanuit de actualiteit de voorgenomen keuze van CDA Brabant om op provinciaal niveau een coalitie aan te gaan met Forum voor Democratie. Een groot dilemma. Hij komt tot de afweging dat de landelijke effecten (voor partij en land) en een toetsing aan de waarden van de partij een landelijke bemoeienis rechtvaardigt. Hij verwijst in dit verband naar de ingreep van Angela Merkel in Thüringen, mede vanwege de centrale waarden die op het spel staan, de ‘reputatie effecten’ en de geloofwaardigheid die daarmee samenhangen.
Hij is van mening, onder verwijzing naar het CDA-congres in 2010, dat een transparante discussie vanuit de beginselen en waarden van de partij onvermijdelijk is. Op dit moment vertoont de landelijke partij volgens hem duikgedrag.
De voorzitter vat samen en refereert aan de inleiding van Prof. Van der Meer (de schrijver van het boek ‘De kiezer is niet gek’) tijdens het congres van 2018. Die pleitte voor een nieuwe politieke cultuur. Alleen vanuit idealen, waarden en inhoudelijke vergezichten krijgt politiek leiderschap betekenis. Alleen vanuit richtinggevende signalen kan de kiezer een alternatief worden geboden voor het populisme, dat geen wezenlijke oplossingen biedt. Met deze woorden introduceert hij Pieter Jan Dijkman.
De heer Dijkman stelt dat het gemeenschap denken terug is. In het boek ‘De terugkeer van de verloren vader’ (Jos van Gennip, 1993) werd al een antwoord gegeven op de vraag ‘Wat maakt een gemeenschap een goede gemeenschap?’. Een goede samenleving heeft een vader en een moeder nodig. Ook in het boek van Pim Fortuyn ‘De verweesde samenleving’ (ondertitel: Een religieus sociologisch traktaat) wordt geconcludeerd dat gemeenschappen onthecht zijn geraakt. Fortuyn had een punt. Als we het populisme willen begrijpen moeten ook wij ons eerlijk de vraag durven stellen waar de ontworteling vandaan komt. De samenleving wordt technocratisch bestuurd en niet meer moreel geleid. De huidige samenleving lijkt op een hotel met klanten. Niemand beheert nog de sleutels van dat hotel. Er is dringende behoefte aan het herontdekken van een vernieuwd gemeenschappelijk huis en een gemeenschappelijke moraal.
Wat te doen? Wat is de route waarlangs het verlangen naar dat gemeenschappelijke huis kan worden geëffectueerd?
- Allereerst door een gedegen analyse van het ongenoegen. De overheid wordt niet langer als een bondgenoot van ons allen ervaren. In onze huidige samenleving staat het hoe en het wat centraal. De plannetjes; de instrumentalistische politiek; de koopkrachtplaatjes. Maar politiek staat voor interactie tussen mensen op basis van vertrouwen. De mens is een sociaal wezen, van nature op anderen gericht. Het zicht op een samenleving die zichzelf opbouwt (subsidiariteit) is verloren geraakt. De verklaring daarvoor is tweeledig:
- De systeemwereld (de overheid; procedures, de regels; de beheersing) heeft zich boven de leefwereld (burgers; ontmoeting; betrokkenheid) geplaatst. Overigens is de systeemwereld noodzakelijk, mits die dienstbaar is aan de gemeenschappelijke moraal. ‘Relational Good’ werd ‘Collective Good’. Daardoor wordt het zicht op de moraal ons ontnomen. De inleider schetst het voorbeeld van een burgerinitiatief voor de inrichting van een ontmoetingsplek voor de buurt. Er was sprake van grote betrokkenheid en intrinsieke motivatie, totdat de professionals en ‘het systeem’ zich er mee gingen bemoeien en de regelgeving toesloeg (roosters; VOG-verklaringen). Via controlemechanismen regeerde uiteindelijk de angst. De dood in de pot voor het initiatief.
- Het individu gaat boven de gemeenschap. Mensen zijn natuurlijk in de eerste plaats individuen, die ergens bij willen horen. Maar meer en meer wordt uitgegaan van de gedachte dat de gemeenschap er is ten behoeve van het individu. Vanuit de veronderstelling dat gemeenschapszin slecht zou zijn voor zelfredzaamheid, authenticiteit en eigen verantwoordelijkheid. Het eigen geweten is scherprechter geworden voor het gemeenschappelijke goed.
Deze ontwikkelingen leiden tot een verschuiving van de grondtoon van dat wat democratie ten diepste is: de gemeenschappelijke uitoefening van de macht door burgers. Dat veronderstelde een gedeelde deugdethiek; besef van gedeelde waarden, gematigdheid, geloof, hoop en liefde, erkenning van verscheidenheid, zoeken naar een Modus Vivendi.
Zo is het beginsel van de vrijheid van meningsuiting een procedureel ding geworden en wordt het in toenemende mate uitgespeeld tegenover vrijheid in verantwoordelijkheid. Gedrag wordt vanwege het ontbreken van een gemeenschappelijk waardenpatroon daardoor onvoorspelbaar. Het authentieke zelf staat centraal en daardoor is ontembare middelpunt vliegende kracht ontstaan. De werkelijkheid is dat ons mens zijn wordt bepaald door de relatie met de ander.
De samenleving is dus nog maar moeizaam als een gemeenschappelijk huis herkenbaar. Via de Troonrede van 2013 werd door het VVD/ PvdA kabinet de Participatiesamenleving als oplossing geïntroduceerd. De gemeenschap moest het weer zelf doen ‘door mensen in hun kracht te zetten’.
De route van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving werd al eerder ingezet. Op zichzelf een nobele zaak, maar in 2013 werd die beweging gemotiveerd door de noodzaak ‘het tekort’ van de overheid terug te dringen. Het beleid werd gebaseerd op verkeerde veronderstellingen:
- De gemeenschap moet verantwoordelijkheid nemen als de overheid terugtreedt. Zo worden mensen gezien als instrumenten van beleid.
- Pas als de overheid zich terugtrekt verschijnt de gemeenschap en kunt u (burger) het gat moeiteloos opvullen.
Vanuit deze visie wordt het beeld geschetst alsof de overheid en de gemeenschap communicerende vaten zijn. De relatie tussen overheid en burgers/ inwoners wordt zo zelfs misbruikt.
De overheid dient aansluiting te zoeken vanuit de concrete leefwereld van mensen en niet omgekeerd. Opdat burgers en bezielende verbanden recht worden gedaan en gefaciliteerd. Uitgangspunt dient te zijn dat mensen grip houden op hun eigen leven en niet voor het karretje van de overheid, laat staan van bezuinigingen worden gespannen. Er moet aan burgers weer recht worden gedaan. Hoe houden mensen intrinsiek en als vanzelfsprekend grip op hun eigen leven en leefomgeving. Dat is ware subsidiariteit.
De centrale vraag is wat de sleutels zijn voor de terugkeer en ontsluiting van het gemeenschappelijke huis? Het herontdekken van betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak en de publieke functies. Hoe ontwikkelen we het vermogen op hoopvolle perspectieven?
De heer Dijkman reikt vier sleutels aan:
- Verbondenheid is uitgangspunt. Niet de verschillen en de scheidslijnen.
Burgers zijn al bewoners. Ze delen dezelfde samenleving. Gemeenschap laat zich niet afdwingen. Mensen zijn al aan elkaar toevertrouwd. Ze maken al onderdeel uit van bezielende verbanden en respecteren de ander. De gemeenschap is er. De Joods christelijke traditie is ons dierbaar, maar moet niet worden gezien als een gevestigd cultuurgoed, maar doet vooral een appèl op ons. Aan het van dag tot dag helpen opbouwen van die goede samenleving. Die gegeven verbondenheid is dus niet een ideaaltypische gemeenschap, die ‘cultureel identitair’ is bepaald door vaderlandsliefde of een nostalgisch beeld van het verleden.
- Mensen hebben elkaar nodig.
Vanwege het tekort zijn mensen aangewezen op elkaar. Catharina van Sienna had een droom waarin ze God vroeg: hoe kan het dat U ons zo beperkt en met tekorten hebt geschapen. Het antwoord dat zij ontvangt: Opdat jullie kunnen oefenen in liefde voor elkaar. Betrokkenheid en zorg voor elkaar vormen de kern van de christendemocratie. Het tekort moet ons niet somber maken maar juist aanzetten tot zorg voor elkaar.
- Iedereen telt. Sluit niemand uit.
CDA en CU doen altijd een beroep op de Bonum Commune. Het gemeenschappelijk goede.
Het principe omvat de voorwaarden die nodig zijn om individu en gemeenschap te laten floreren en het algemeen welzijn te versterken. Alleen dan is de samenleving compleet. Je bent niet van waarde vanwege je prestaties of bezit of je functie enz. In de christelijke traditie heeft ieder mens een intrinsieke waarde op grond van zijn mens zijn.
- Ieder mens is gelijkwaardig. Het appèl dat we willen doen moet gebaseerd zijn op de erkenning dat de ander echt iets te zeggen heeft. En dat we oog moeten hebben voor het kleine. In iedereen kan het goed opbloeien. Bestuurders moeten dus ook het vermogen hebben om zich empathisch te verbinden met de ander. Ook als de ander iets zegt wat ons niet uitkomt. Deze benadering doorbreekt ook cynisch denken, omdat vanuit de samenwerking met de ander iets goeds kan ontstaan. Dus niet de mens zien als een instrument voor beleid.
We hoeven echter niet te treuren of te wanhopen. We kunnen somber zijn over de politiek. Over bijvoorbeeld de opkomst van Forum. In de samenleving is al heel veel van dat wat van waarde is. Tachtig procent van de mensen heeft een gloeiende hekel aan polarisatie. Een hele grote meerderheid van de Nederlanders wil vanuit de gedeelde waarden samenwerken met de ander. Beleidsmakers en politici kijken voortdurend vanaf een afstand naar de samenleving om vervolgens alles dicht te plannen en dicht te regelen. We zullen echt anders moeten gaan kijken. De overheid is niet een oplossing voor alle problemen. Er is in de werkelijkheid van alles wat toekomst heeft en toekomst geeft, groeit en bloeit. Het gaat er om dat scherp zichtbaar te maken. En heel kritisch te zijn op alles wat die route in de weg staat. Mensen zijn verantwoordelijk, innovatief en creatief. Ik ben mee verantwoordelijk voor het geluk van de ander. Hoe houden we dat zichtbaar? Dat is volgens de inleider de opdracht van bestuur, de politiek en voor ons allen.
De voorzitter onderschrijft de aangegeven richting van een hotel naar het gemeenschappelijke huis.
Zoals hij zelf eerder formuleerde: we moeten van een verzorgingsstaat naar een verzorgingsstad. Hij verwijst naar een lezing van Mgr. De Korte, die aangaf dat je alle onbelangrijke dingen in het leven kunt maken of kopen. Maar dat dat niet geldt voor alle belangrijke dingen: vrede, liefde, vriendschap. Het zijn de dingen die je slechts in verbinding met de ander kunt geven en ontvangen.
Vervolgens memoreert hij de bijdrage van Ad van Luyn in het Liber Amicorum dat werd uitgegeven ter gelegenheid van het afscheid van Sylvester Eijffinger van de Tilburg University Society. In deze bijdrage wordt het belang van een goede communicatie met de ander benadrukt. De dialoog in plaats van louter debat. (Voor alle deelnemers aan het congres is na afloop een exemplaar beschikbaar).
De heer Beekers trekt als directeur van de Mr. Groen van Prinsterer stichting (het WI van de ChristenUnie) en als derde inleider de profetenmantel aan en zal daarbij aansluiten bij zijn artikel in NRC ‘Vertraging is de weg vooruit’ (5 juli 2019). Hij wil vanuit die profetenrol een aantal kritische vragen stellen aan de aanwezigen en aan zichzelf.
Groen van Prinsterer stelde zich ‘als Evangeliebelijder’, reflecterend op de kernwaarden van de Franse revolutie, de vraag: waar schieten wij precies wortel? Uit welke bron drinken wij? Groen staat in een lange traditie van christelijk politiek denken en zocht vanuit de Bijbelse bronnen en via Augustinus richting. Wat is vandaag de richting van onze tijd en samenleving? Waar is ons hart op gericht? En, meer specifiek: durven wij met elkaar de verweesdheid van onze samenleving genoeg onder ogen te zien? De samenleving die wij allemaal mee hebben vormgegeven.
Parallel aan de inleiding van Pieter Jan Dijkman verwijst ook hij naar het boek van Pim Fortuyn en naar het recente boekje van Gert Jan Seegers ‘De verloren zoon’. Daarin wordt de verweesde samenleving van Pim Fortuyn als een van de uitgangspunten gebruikt. Wat betekent het verhaal van de verloren zonen van bijna tweeduizend jaar oud voor onze tijd, voor onze ontwortelde samenleving?
Fortuyn analyseert dat in de jaren ’60 het denken van de Verlichting doorbrak. Het denken in termen van authenticiteit, zelfbeschikking. Hij gebruikte het beeld van vaders en zonen. Het is een natuurlijke ontwikkeling dat zonen (en dochters) zich via de puberteit via kritische vragen en ‘nee-zeggen’ ontworstelen aan hun ouders. Via kritische vragen naar volwassenwording en het formuleren van eigen antwoorden uiteindelijk ergens ‘ja ‘op zeggen. Volgens Fortuyn is dat proces ergens in de jaren ’60 gestold. De zonen zijn – op zoek naar authenticiteit en zelfstandigheid – in de puberale fase blijven hangen. De heer Beekers herkent dat beeld bij zichzelf en stelt dat het christelijksociale denken ons bij het nadenken daarover heel erg kan helpen. Maar dan moeten we wel naar die plek van verweesdheid durven kijken. Hij worstelt daarmee. Daarmee komt namelijk een duivels dilemma op ons af. Nu in Brabant en ongetwijfeld straks ook weer in de landelijke politiek. Wat gebeurt er eigenlijk in de opkomst van het populisme? Wat krijgen we daarmee terug? Als we onze vaders van de troon hebben gestoten, wat is daarvan geworden?
De inleider legt zijn persoonlijke geschiedenis tegen deze vragen: als kind van socialistische ouders (van huis uit katholiek) die voor hem nog steeds gelden als bron van inspiratie en engagement. Er was iets in zijn ouderlijk huis waarmee hij worstelde: De socialistische wereld had blind vertrouwen in de mogelijkheden de wereld te verbeteren. ‘Solidariteit kunnen we met elkaar bouwen’.
Teruggeworpen op de vragen wat de overheid kan bewerkstellingen kwam hij al jong tot de overtuiging dat we ‘het tekort’ in de samenleving allereerst moeten durven benoemen en erkennen. Er gebeurde namelijk nog iets in zijn ouderlijk huis en in de socialistische wereld: je kunt de wereld verbeteren maar tegelijkertijd de mensen heel dichtbij vergeten. In gesprekken met zijn ouders gaf hij aan dat hij hen soms miste in dat gemeenschappelijke huis, zoals dat in de prachtige metafoor van Pieter Jan Dijkman wordt genoemd.
Wat hebben wij nodig om die gemeenschappelijkheid te herontdekken.
Ten diepste is zijn antwoord: de tijd nemen voor elkaar, durf je tred af en toe te vertragen.
Als we nadenken over die verweesdheid, wat is er dan voor de wereld van de vaderfiguren in de plaats gekomen: een sterk vertrouwen in maakbaarheid en authenticiteit. Een enorme gerichtheid op prestaties. Zo heeft de parabel van de talenten hem toch heel vaak geïrriteerd, omdat deze gelijkenis ons wordt voorgehouden binnen de context van de komst van het Koninkrijk en niet met het oog op de opbouw van onze Cv’s. Het verhaal van de talenten wordt door ons geassocieerd met doorzetten, carrière maken. We zien het om ons heen. We zijn aan het rennen geslagen. Dat is ook voor hem aan de orde: net veertig geworden, vader van drie jonge kinderen. Het SCP becijferde onlangs dat ouders met jonge kinderen samen veertig jaar geleden gemiddeld veertig uur betaald werkten. Tegenwoordig is dat gemiddelde opgelopen tot zestig uur per week. We hollen tegenwoordig van de hockeyvelden naar de kinderfeestjes. Opgezadeld met een schuldgevoel, dat dus moet worden gecompenseerd. En als we niet meer voluit kunnen presteren, tellen we dan nog wel mee? En eenmaal oud en prestatieloos komt de vraag of een waardig einde van dit voltooide leven niet het beste is. We branden ons zelf op en zitten in een morele crisis. Hoe gaan we om met de vermoeidheid in onze samenleving en hebben we nog voldoende verbondenheid met elkaar als we het tempo niet meer kunnen bijhouden? We zijn iets van het goede leven kwijtgeraakt.
Welnu, het populisme gaat op de plek van het grote onbehagen zitten. Er verandert te veel en te snel. Het programma van de Centrum Partij van veertig jaar geleden was al zeer kritisch over groei, groei, groei. Globalisering lijkt onomkeerbaar en heeft veel gebracht, maar maakt tegelijkertijd onzeker. Bij Fortuyn kwam dat nog gearticuleerder naar voren en Baudet gaat feilloos met dat gevoel van verweesdheid op de loop. Latente gevoelens van racisme? Het populisme wakkert de gevoelens van onbehagen aan en gaat er met een nostalgisch nepverhaal mee op de loop. Maar hoe gaan we daarmee om? Wij mogen voor deze gevoelens in de samenleving niet weglopen? Dat doen we volgens de inleider toch te veel. Durven we wel echt in de cultuurkritische spiegel te kijken? Durven we de onderliggende angsten in de samenleving over het bedreigde klimaat, de nieuwe sociale ongelijkheid, de spanningen in de multiculturele samenleving te erkennen?
Durven we daar de confrontatie mee aan te gaan? En durven we het protest tegen de verbroken beloften (van altijd meer, altijd vooruit) eerlijk te erkennen? De vooruitgangsdroom is langzaamaan onze nachtmerrie geworden. Maar hoe moet dat dan in ‘die Zij-aan-zij samenleving’ die we willen, maar waar alles nog steeds gericht blijft op groei-groei-groei. We zoeken nog steeds naar manieren om het tempo erin te kunnen houden. ‘De volgende generatie heeft het ‘misschien wel niet beter dan de generatie daarboven’.
In zijn artikel in de NRC concludeert hij dat er in de huidige (cultuur)crisis geen terugweg is naar een geromantiseerd verleden, maar dat we er wel doorheen moeten en dat vertraging de enige weg vooruit is. Het besef dat je ook mag en kunt genieten van genoeg.
We lopen vast als we niet tot de kern (verweesdheid) van de crisis durven door te dringen.
Het onbevangen gesprek daar over lijkt vastgelopen in het populisme en de angst voor het benoemen van de onderliggende vraagstukken (migratie, nationale identiteit, de omgang met klimaat en natuur). Thema’s, die door de nieuwe populistische leiders zijn gekaapt.
Daar tekent zich voor Beekers ook het duivelse dilemma af. We moeten en willen met de verweesde samenleving in gesprek gaan zonder de angsten verder aan te jagen of de vreemdelingenhaat.
Blijven jakkeren en haast hebben helpt zeer zeker niet. Hoe gaan we dat dan doen? Met ze samenwerken?
Wat wel helpt is vertragen, stilte, rust nemen, goede gesprekken voeren, de dialoog aangaan, luisteren. Vertragen is de weg vooruit. Het christelijksociaal denken, inclusief het katholieke sociale denken, heeft ons veel te zeggen. Vanuit dat besef heeft de ChristenUnie ook de grondslag en het kernprogramma verruimd. In de kern stelden Augustinus en Groen van Prinsterer dezelfde vraag: Wat is onze richting? Waar is ons hart op gericht? Dat is de vraag die we in deze verweesde samenleving opnieuw moeten durven stellen. Dat is waar het in de Zij aan Zij samenleving op aan komt. Mensen zijn altijd op zoek naar verbondenheid. Er is altijd liefde. In kern gaat het om de richting van ons hart. Durven we de liefde voor elkaar, zoals Augustinus aangaf in zijn werk De civitate Dei (De stad Gods), verbinden aan de liefde voor God. Als we dat niet doen wordt het heel eng. Waarom wil je groeien? Waar zet je je talenten voor in? Liefde voor de gemeenschap? Augustinus schetste het beeld dat ook leeuwen van de eigen soort hielden en voor de eigen gemeenschap zorgden. Ook rovers zorgen goed voor hun kornuiten. En zo komt Augustinus tot zijn bekende uitspraak: ‘Als staten en koningen niet gericht zijn op Gods gerechtigheid, wat zijn wij dan eigenlijk meer dan een roversbende’?
En precies dat vindt spreker het spannende van deze tijd, waarin gemeenschap denken weer een rol gaat spelen, hoe geven we daaraan op een goede manier richting met elkaar? Want ook in het populisme zit een enorm gemeenschap denken, maar die wordt heel klein en eng als die nostalgisch wordt ingevuld. Een gemeenschap die uitsluit en ten koste gaat van de ander die er niet helemaal bij hoort. Hoe gaan we dat gesprek op een goede manier voeren, waar niet zoveel mensen meer iets hebben met Augustinus of Groen van Prinsterer of de Bijbel.
Spreker merkt dat gesprekken, die hij voert op de camping of op de sportschool, het meest verbindend zijn als je de mensen ook iets laat merken van je eigen kwetsbaarheid. Hij vertelt dat hij er ook zelf in is vastgelopen. Dat was: stilgezet. Op zijn 35e kreeg ook hij een burn-out en op een bepaalde manier werd het de zegen van zijn leven. Vastgelopen, stilgezet werd hij gedwongen terug te keren naar de vraag: waarom, waartoe, waar is mijn hart eigenlijk ten diepste op gericht? Ben ik mee aan het doen aan die wedloop? Zijn leven was de grote prestatiemaatschappij in het klein geworden. Vanuit de persoonlijke crisis kwam hij uit bij de belijdenis van Augustinus: Misschien is ons hart wel onrustig totdat ik rust vind bij God.
Hoe gaan wij dit gesprek in de samenleving voeren? Dit is een moreel maatschappelijk gesprek en gaat over twee doelen:
- Het gesprek moet gaan over de goede samenleving. Dat gesprek als alternatief voor de verweesde samenleving moeten we durven aangaan, ook met Thierry Baudet.
- Het gesprek moet ook gaan over de rol van overheid, over recht en orde. Ook in de Tweede Kamer. De dienstbare samenleving kun je niet opleggen. Er is nog steeds sprake van wet- en regelgeving die uitgaat van maakbaarheid, maar onze gezinnen en ondernemers wegdrukt.
Welk overheidsgebouw hebben we gemaakt waar we samen nog in kunnen wonen?
Vertraging is de weg vooruit. We hebben allemaal, ieder op de eigen plek de hand aan de ploeg te slaan.
De voorzitter sluit af met de constatering dat de heer Beekers zichzelf tooide met de profetenmantel en heeft opengevouwen. Zichtbaar heeft gemaakt dat ieder mens ergens bij wil horen. En, in overeenstemming met Bob Goudzwaard, dat we mogen genieten van het genoeg.
Tijdens het plenaire gesprek wordt met de inleiders en met elkaar van gedachten gewisseld over:
Het Manifest Zij aan Zij in relatie tot de vraag hoe het CDA daar in de provincie Brabant concreet invulling aan moeten geven. Overigens hebben de politieke leiders m.b.t. de samenwerking met de PVV aangegeven: dat eens maar nooit weer. In de beoogde toetreding van Forum tot het college wordt het zich aftekenende duivelse dilemma concreet. Het subsidiariteitsbeginsel, het tekort aan politiek leiderschap en het innemen van posities lijkt het fundamentele gesprek over de onderliggende waardenoriëntatie (over inclusiviteit, verbinding) echter te verhinderen. Het morele kompas wordt te weinig gehanteerd in dat gesprek. Het lef om het eigen verhaal kwetsbaar en vanuit liefde voor het voetlicht te brengen. We willen ten opzichte van de populisten afstand houden, maar hoe blijven we tegelijkertijd wel in liefdevolle verbinding met de kiezers? Vanuit de intentie dat we macht willen om te dienen en niet om te heersen. Vanuit de vraag: Zijn uw oplossingen ook echte oplossingen? Hoe kunnen we een dialoog voeren over de wezenlijke vragen van deze tijd. Echt luisteren (op lokaal niveau) vormt daarvoor een belangrijke voorwaarde. Maar voor wat betreft de vraag of samenwerking met Forum mogelijk is dient er toch eerst een antwoord te komen op de vraag of zij niemand zullen uitsluiten, diversiteit accepteren en mee zullen helpen polarisatie in de samenleving tegen te gaan. Waarom zou u met ons willen samenwerken? En niet omgekeerd. Anders worden wij/ word ik als bestuurder ongeloofwaardig.
- Het gedeelde verlangen naar het gemeenschappelijke huis, dat in de inleidingen doorklinkt, is dat over 10 jaren ook een gemeenschappelijk politiek huis van CDA en CU? Er wordt gesproken over de verschillen en overeenkomsten in historisch perspectief. De principiële verschillen met betrekking tot de vraag hoe je geloof een kleur geeft en in hoeverre sprake is van toegankelijkheid en het lidmaatschap open staat voor anders- of niet-gelovigen. Nodig je uit op basis van de politieke overtuiging en idealen en/of spreek je de kiezers aan als Evangeliebelijder. De keuze om wel of niet bewust een brede volkspartij te willen zijn. Verder spelen geur, kleur, stijl en taal een belangrijke rol. Groen zij altijd: de belijdenis doet ertoe. Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn de vruchten van de boom van het Evangelie. Qua politieke visie zijn er veel overeenkomsten, maar er zijn over het in verbinding blijven met die boom dus andere keuzes gemaakt. In onze plurale samenleving is er voor beide stromingen/ minderheden gelukkig ruimte.
- Het gedachtengoed van Margriet Sitskoorn (ingebracht door de enige niet bestuurder in ons midden). Sitskoorn beschrijft in haar boek ‘Het maakbare brein’ hoe onze overtuigingen vastliggen in ons brein. Zoals wij hier bijeen zijn, zitten wij vast in ons eigen verleden. Als wij de toekomst vorm willen geven moeten wij daarvan een plaatje maken in ons brein. Vanaf het moment dat wij daarvan een beeld hebben beginnen wij ons brein te veranderen en creëren wij de gewenste nieuwe wereld. Als wij dus als een eenheid in Nederland willen functioneren, idealen hebben voor een nieuwe gemeenschappelijke toekomst dan moeten wij daarvan dus gedeelde beelden creëren. Eenieder kan vervolgens vanuit de eigen geschiedenis en (soms belemmerende) overtuigingen een bijdrage leveren aan die nieuwe wereld. Wij zijn hier en nu du samen een deel van die toekomst en niet langer van het verleden.
De voorzitter sluit, onder dank voor de inbreng van onze inleiders, het congres. In de hoop dat het thema voor dit jaar ‘Over solidariteit en bezielende verbanden’ als een ‘Brain changer’ zal functioneren en een inspiratie mag zijn voor de door ons allen gewenste ‘Zij aan Zij samenleving’.
Huishoudelijke vergadering.
De voorzitter spreekt allereerst een memoriam uit bij het recente overlijden van twee trouwe leden: Dick Corporaal en Wil van de Bosch Czn. Wij zullen deze ‘mannenbroeders van het eerste uur’ zeer missen.
Het verslag van het congres van 1 februari 2019 wordt ongewijzigd vastgesteld.
De jaarrekening 2018 wordt met inachtneming van enkele kanttekening door de kascontrolecommissie vastgesteld. In de volgende kascontrolecommissie zullen zitting nemen, Cees Dekker en Sjoerd Veerman (reserve Henk den Boon).
De voorzitter stelt de voorgenomen ‘verloving’ tussen onze vereniging en de Bestuurdersvereniging van het CDA aan de orde. Hij schetst de voorgeschiedenis en de wijze van totstandkoming van de Intentieverklaring, die nu ter besluitvorming op tafel ligt. De heer Dorrepaal bevestigt vanuit het perspectief van de BSV (bestuur en ledenvergadering) de intentie om tot een hechte samenwerking met Groen te komen, gelet op de raakvlakken die er al zijn en relatie die er als is. De BSV hecht zeer aan het inrichten van een plek voor alumni. Via een gemengd samengestelde werkgroep zal aan de samenwerking en beoogde fusie nader invulling moeten worden gegeven.
De vergadering stemt in met de intentieverklaring en met het voornemen om een ‘Groen en fris’ plan op te stellen om de samenwerking te effectueren. De dagelijkse besturen zullen zich inspannen om nog voor de zomer een inspirerende gezamenlijke bijeenkomst te organiseren.
Het volgende congres zal in een vernieuwde opzet worden georganiseerd op 12 en 13 februari 2021.
Er worden enkele suggesties gedaan voor het thema:
- De partijprogramma’s van CDA en CU
- Leiderschap en duurzaamheid (Trouw duurzame top 100); inleiders: Martine Vonk (Sustainabilty and Quality of live) en Prof. Dr. Jan Boersema (ecotheoloog).
De voorzitter sluit het congres.
Gauke K. Zijlstra, concept verslag 30 april 2020